Menenpoort in Ieper

Zo'n twintig jaar geleden bezocht ik de West-Vlaamse stad Ieper, een van de gruwelijkste slagvelden van de Eerste Wereldoorlog, waar duizenden, honderdduizenden het leven lieten. Wie Ieper zegt, zegt ook Menenpoort. Deze stadspoort heeft de vorm van een Romeinse triomfboog en bevat de namen van 54.896 vermiste soldaten en officieren van het Britse Gemenebest. Meest jonge mensen, kinderen soms nog, van wie nooit meer iets is teruggevonden. Sinds 1929 – met uitzondering van de periode 1940-1944 – wordt hier elke avond, klokslag acht uur, door een groep klaroenblazers van de Stedelijke Brandweer de 'Last Post' gespeeld, lest we forget: opdat we niet vergeten...

Opdat we niet vergeten. Maar of we er iets van leren? Wie het weet mag het zeggen. Maar hoe je het wendt of keert, herdenken zit ons in het bloed. Vier en vijf mei. De Watersnoodramp (1953), de Bijlmerramp (1992), vlucht MH17, het zijn gebeurtenissen en begrippen die voorgoed in ons collectieve geheugen zijn opgeslagen. Het gaat om zaken die we nooit zullen vergeten. Niet kunnen vergeten. Maar ook niet willen vergeten. Daarvoor is hun impact eenvoudigweg te groot.

Herdenken zit ons in het bloed. We doen dat in het groot: twee minuten stilte op 4 mei in het hele land. En we doen het in het klein: een verjaardag, een zilveren huwelijksjubileum, de sterfdag van een geliefde. Met name waar het gaat om onze gestorvenen lijken we niet tot zwijgen te brengen. Zo kent elke familie haar eigen anekdotes, herinneringen die te pas en te onpas worden opgehaald: 'Weet je nog..?'

Namen zijn kostbaar. Te kostbaar om zomaar te worden uitgewist en vergeten. Ze moeten blijven klinken. En zúllen ook blijven klinken. Omdat ze ergens voor staan. Voor die ene mens. Voor zijn of haar verhaal. Onvervangbaar en uniek.

Onze naam is ons kostbaarste bezit. Tot over de dood heen. Bij het noemen van een naam komt een mens immers weer tot leven. Zien wij iemand weer vóór ons. Zien wij opnieuw het gezicht van vader of moeder. Van man of vrouw. Van je kind. Van een vriend of vriendin. Van een buurman of buurvrouw. Deze avond / deze morgen noemen wij hun namen. We roepen hen toe: wij zijn jullie niet vergeten! Wij noemen jullie namen, omdat wij jullie niet kunnen vergeten – om wie je voor ons was.

Op Allerzielen, 2 november, komen herinneringen opnieuw tot leven. Worden verhálen verteld. En opnieuw verteld. En opnieuw. Maar nooit tot vervelens toe. Weet je nog wat hij altijd zei..? Weet je nog hoe ze dan naar je keek..? Weet je nog..? In onze verhalen komen onze geliefden opnieuw tot leven. Ook door het leggen van bloemen, door het ontsteken van een kaars, door het noemen van hun namen.

De dood van een mens die ons lief is schopt ons leven danig in de war. Hoe moet ik – hoe kan ik verder? Waar zijn ze – in godsnaam – gebleven, onze lieve doden? Leven ze alleen nog maar in ons hart? In onze gedachten? Of is er méér? Leven en Liefde tot voorbij die allerlaatste horizon? Het antwoord – als het al komt – komt langzaam. Als de ergste pijn voorbij is – de tranen gedroogd – de moed hervonden.

We vertellen elkaar deze avond / deze morgen niet alleen het verhaal van onze geliefden. We zijn ook samengekomen rond het oude verhaal van Jezus van Nazareth – de mens die zegt: 'Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven.' Zo valt het licht van de verrijzenis – zelfs midden in de nacht – op onze gestorvenen. Onze geliefden, ze zijn gestorven. Gestorven, maar niet 'dood'. Niet 'eens en voorgoed verleden tijd'.

Waar zijn ze – in godsnaam – gebleven, onze lieve doden? En hoe zal het – ooit – ook ons vergaan? Niemand die het 'weet'. Maar wat ons – mij in elk geval – troost geeft en houvast is het verhaal van Hem die lééft – door de dood heen. Het verhaal van een God die ons draagt en vasthoudt – in leven en in sterven. Mijn naam en jouw naam – een prachtig en ontroerend bijbels beeld – staan geschreven in de palm van Gods hand. Voor nu en altijd.

Pastor Ruud Roefs